‘ Als Maurice de Hond zijn ideeën voor een nieuwe politieke structuur nou vóór deze verkiezingen op schrift stelt, dan is er na de verkiezingen aan de hand van de ontwikkelingen die zich in de oude, nu geldende, structuur voordoen, te verifiëren in hoeverre het model van De Hond voorspellende waarde had, en kan het eventueel worden bijgesteld voor de toekomst.’
– ‘ Is zo’n brochure er dan nog niet? De Hond heeft toch al meermaals over zijn idee voor een “nieuwe kabinetsvorm” gesproken? Op zijn website kon ik er tenminste niets over vinden’
‘Neen. Dat is zo. Bij De nieuwe wereld heeft hij zijn idee weer uit de doeken gedaan. Ik moet zeggen dat het niet goed uit de verf kwam. Verbrugge en hij praatten vaak langs elkaar heen en Verbrugge dacht duidelijk vanuit het vigerende, het heersende en gangbare, paradigma. Het lijkt misschien een simpel idee, maar bij doordenken van de te voorziene en verwachte consequenties, komen de haken en ogen van het model De Hond aan het licht. Het model van De Hond “operationeel” (toepasbaar) maken (althans in theorie en op een bouwtekening) zal ongetwijfeld de complexiteit expliciteren. Voornaamste zorg voor een nieuwes structuur is echter dat de burger-kiezer weer wordt gehoord en vertegenwoordigd. Vier jaar is gewoon te lang voor een mandaat, zonder de tussentijdse correctiemogelijkheid van het referendum.’
– ‘ Nou ja, we moeten in ieder geval iets anders dan dat we tot nu toe hebben met die vreemde, achterhaalde, politieke partijen, die als vehikel voor representatie (het volksvertegenwoordigen) hun failliet me dunkt hebben bewezen – en straks opnieuw zullen bewijzen. Wat kopen we daarvoor?’
‘ Mee eens , maar krijg de mens maar eens uit zijn comfortzone. Een van de opmerkelijkste dingen vind ik toch dat het personen als Omtzigt, Voermans, Tjeenk Willink en Scheffer blijkbaar weinig doet dat hun in boeken neergelegde inzichten, in de politieke praktijk geen enkel verschil maken. Men suddert allerwege verder op de oude weg. Blijkbaar prikkelt dat de schrijvers niet tot actie. Zij borduren dan ook voort op oude stramienen, zonder fundamentele veranderingen voor stellen, zoals De Hond doet.’
– ‘ Enkele jongelui hebben naar de laatste podcast van Robert Valentine en Boris van de Ven gekeken en naar De nieuwe wereld. Daar werden ze niet vrolijk van. Vooral Valentine en Van de Ven vonden ze spot on wat karakteriseringen van de huidge politiek aangaat: Kamerleden zijn niet meer dan “clowns op een fietsje.” Het is een bullshit job, maar waar kunnen ze in de normale wereld 13.000 euro/maand scoren? Het Parlement – met name de niet-regeringspartijen – zit er compleet voor Piet Snot en slaat geen deuk in een pak margarine. Over De Hond waren ze iets positiever, maar tja, de uitwerking van zijn idee zal niet van een leien dakje gaan. Ten eerste omdat het best ingewikkeld kan blijken als het op operationalisatie aankomt, en ten tweede omdat het bestaande machtsstructuren en de daarmee samenhangende verdienmodellen niet onaangetast zal laten.’
‘ Nou ja, als “ze” iets willen dan kan dat in no time worden gefixt. Neem nou de afschaffing van het referendum en nu, het zinloze wapens en geld over de schutting kieperen bij meneer Zelensky. We stonden er bij en keken er naar toen de neocons het referendum sloopten – inclusief al die staatsrechtsgeleerden en andere terzake-kundigen. Wonderlijk was dat.’
– ‘ Reden te meer om dat idee van De Hond op papier te zetten, zou ik zeggen. De Hond is nou ook niet bepaald de meest geschikte persoon om zijn idee aan de man te brengen, en personen-en-presentatie dóen er tegenwoordig meer dan ooit toe.’
‘ O ja, ik vergat het laatste boek van Paul Frissen te vermelden, bij de trits van boeken die niks veranderen. Frissen schrijft – anders dan Omtzigt, Scheffer en Tjeenk – echter meer voor zijn eigen plezier en voor de pr van zijn consultancy-toko, vermoed ik.’
– ‘Meneer Frissen zal niet zo gek zijn om zijn eigen verdienmodel (adviezen produceren voor de politieke nomenklatoera) om hals te helpen brengen. Het is een humoristisch baasje dat fruitig, bij wijlen zelfs een tikkeltje frivool en wuft kan schrijven, maar “best ook een gewiekst zakenmannetje” denken de jongelui. De jongelui hadden geteld dat Verbrugge in dit gesprek met De Hond maar vijf keer aan zijn eigen boek refereerde en dat Plato, Aristoteles en Heidegger deze keer in de coulissen mochten blijven.’
‘ Tja, het was ze opgevallen dat van de recente sparringpartners Arno Visser enige was die zich tegenover Verbrugge staande wist te houden. De meeste sparringpartners onderwerpen zich aan de man en worden overlopen. Tussen Verbrugge en De Hond “was geen chemie” vonden ze: “Twee grote ego’s tegenover elkaar, dat overleeft zelfs het briljantste hersenspinsel niet.” De cover van Frissens laatste boek (Jeroen Bosch en zijn Sodom en Gomorrah) lezen zij als een opgestoken middelvinger. Frissen is niet voor niets een pientere paapse patjakker uit het Zuiden.’
*
citaat uit David Boaz (1997:25) ISBN 0-684-83198-8; ISBN 9780684831985:
>> In the 1950s Leonard Read, founder of the Foundation for Economic Education, began calling himself a libertarian. That word had long been used for the advocates of free will (as opposed to determinism); and, like liberal, it was derived from the Latin liber (free). The name was gradually embraced by a growing band of libertarians in the 1960s and 1970s.
A Libertarian Party was formed in 1972. The term was still rejected by some of the greatest twentieth-century libertarians, including Ayn Rand, who called herself a “radical for capitalism,” and Friedrich Hayek, who continued to call himself a liberal or an Old Whig. In this book I accept the contemporary usage. I call the ideas I advocate, and the movement that seeks to advance them, libertarianism.
Libertarianism may be regarded as a political philosophy that applies the ideas of classical liberalism consistently, following liberal arguments to conclusions that would limit the role of government more strictly and protect individual freedom more fully than other classical liberals would. Most of the time, I use liberal in its traditional sense; I call today’s misnamed liberals welfare-state liberals or social democrats. And I should note that libertarian ideas and the libertarian movement are far broader than any political party, such as the Libertarian Party. References to libertarianism should not be taken to indicate the Libertarian Party unless that is made explicit. < < <
De val van het kabinet en de komende verkiezingen.
Geredigeerd citaat uit Ryszard Legutko (2016) Ch. 3.3 Politics: > > > Modern democracies function on the assumption that the driving force in politics is society’s opportunity to choose a program according to which the country should be governed. These programs are presented to the public by a variety of political parties, and the public, through a process of election, selects a party or a group of parties and gives their representatives the mandate to implement the chosen program. As Joseph Schumpeter accurately wrote, democracy is a contest organized periodically by the public to select their representatives.
The political mechanism seems almost perfect. Its advantages are manifold: it protects the public from uncontrolled power and provides a right to participate in politics; it secures a smooth transition of power from one political group to another; it offers a wide range of competing programs from which the voters can choose; it keeps the losing parties within the system as they may hope for success in the next election. Of course, in reality the democratic systems strongly deviated from this model in one or more aspects, but it cannot be denied that the mechanism proved formidably efficient in stabilizing the process of transferring power through elections.
The emergence of liberal democracy strengthened the bad sides, rather than the good sides, of the democratic model. The system soon began to limit the offer of the party programs from which the voters were to choose.
Of course, the idea that democracy is a system where we, the voters, have broad offerings to choose from—like the customers in a department store— responding to the multiplicity of political preferences, rationally examined by us as individuals and groups, never accorded with the facts. A society might be large, but it need not be diversified. As early as the Athenian democracy it was discovered that the spectacularly noisy conflicts of the bickering political groups did not change the herdlike nature of the demos, and that whatever the initial diversity, democratic tendencies steer society toward some kind of uniformity.
This phenomenon should not be surprising given the nature of the democratic man: a rather uninspired being, not much interested in the world around him, closed within his own prejudices, and amenable to impulses of mimicry. Democracies have therefore always been threatened by and pushed into uniformity.
Unfortunately since the transformation of democracy into a liberal democracy, the spectrum of political acceptability has been distinctly limited. Liberal democracy has created its own orthodoxy, which causes it to become less of a forum for articulating positions and agreeing on actions than—to a much higher extent—a political mechanism for the selection of people, organizations, and ideas in line with the orthodoxy. This phenomenon can be seen especially in Europe, where in the past few decades there has been a major ideological rapprochement of the right-and left-wing parties. This resulted in the formation of what is called “the political mainstream,” which includes Socialists, Christian Democrats, the Greens, Social Democrats, Liberals, and even Conservatives. The mainstream that runs in Europe today is tilted far more to the left than to the right. Within it, the left has made a slight shift to the right in some matters (mostly economic) and made a further move to the left in other matters (mainly moral), while the right-wing movement’s shift to the left was huge. < < <